Afscheidsinterview Lilian Tham In Het Parool
13 mei 2025Na ruim tien jaar stopt Lilian Tham (61) als directeur van ’t Kabouterhuis, dat hulp biedt aan kinderen in de knel. De jeugdzorg staat altijd onder druk, maar het afgelopen decennium was door corona en lange wachtlijsten extra zwaar. Tham blikt in dit afscheidsinterview terug op die tijd.
Als kinderen voor het eerst een afspraak hebben in ’t Kabouterhuis, dan verwachten ze een popperig huisje met, nogal wiedes, kabouters. Beteuterd staan ze dan in de grote ontvangsthal van een functioneel pand aan de Amsteldijk, vertelt directeur Lilian Tham (61), die na ruim tien jaar afscheid neemt.
’t Kabouterhuis behandelt en diagnosticeert kinderen in de knel. Dat kunnen kinderen zijn met een trauma of met een hechtingsstoornis. Kinderen met adhd of autisme komen hier ook. ’t Kabouterhuis is dus geen paddenstoel met raampjes, maar een instelling met vier vestigingen in Amsterdam, vijf in de regio, negen psychiaters in vaste dienst en opvanglokalen die toegerust zijn op de kinderen tot zeven jaar die extra aandacht nodig hebben in hun ontwikkeling.
Máár, zo zegt Tham, aan geknutselde kabouters is geen gebrek. Ze wijst naar een vitrine waar ze in rijen staan opgesteld. Kabouters met een dikke neus en een puntmuts, van klei of gips. Wie erop gaat letten, ziet ze overal in het pand. Tham heeft het thuisfront moeten bezweren dat er geen kabouter mee naar huis gaat.
Medisch orthopedagogisch centrum ’t Kabouterhuis viert dinsdag met een symposium in het DeLaMar Theater zijn tachtigjarig bestaan. Tegelijkertijd is er een afscheidsreceptie van Lilian Tham, jeugdpsychiater en directeur van ’t Kabouterhuis. Ze wil voor haar pensioen graag nog één keer iets anders doen. Wát, is nog ongewis. Ze blikt terug op tien roerige jaren, waarin ze geregeld in de media aandacht vroeg voor de positie van kwetsbare kinderen – bijvoorbeeld de honderden kinderen met een ernstige stoornis of beperking die noodgedwongen thuis zitten te wachten op een plek bij de gespecialiseerde opvang.
Bij ’t Kabouterhuis, dat jaarlijks circa 2300 kinderen helpt, is de wachttijd tot de intake minimaal een halfjaar. Er is een wachtlijst van ruim honderd kinderen.
U bent zelf tien jaar geleden begonnen als directeur. Was de druk toen net zo hoog als nu?
“Nee, die was een stuk minder. De decentralisatie was net ingegaan – in januari 2015. Dat betekende dat de hele financiering van de jeugdzorg bij de gemeenten werd gelegd. Dus de vraag was toen vooral: hoe gaan we dat met zijn allen doen? Er werd tegelijkertijd bezuinigd op het budget, dus er was ook druk: hoeveel geld hebben we? En krijgen we daar de wachtlijsten mee weggewerkt? Maar de echt grote druk kwam na covid.”
Waar kwam dat door?
“Het is een combinatie van factoren. We zagen kinderen die door de lockdowns en schoolsluitingen in de coronatijd te weinig contacten hebben gehad met andere kinderen. Maar er is nog iets anders: de problemen waar de kinderen mee komen, zijn complexer. Er zijn meer kinderen met ggz-problemen. Daar heb je specialisten voor nodig die daar echt voor zijn opgeleid, zoals psychologen en psychotherapeuten.”
“De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de ontwikkeling van jonge kinderen, bijvoorbeeld met het landelijke actieprogramma Kansrijke Start. Huisartsen en jeugdartsen, iedereen is daardoor oplettender. Opvallend gedrag wordt eerder gesignaleerd. Kinderen worden dus eerder bij ons aangemeld. Dat wordt ons door ambtenaren niet altijd in dank afgenomen. ‘Jullie creëren je eigen werk door vroeg te signaleren’, zeggen ze dan. Dan zeg ik: dat zeg je ook niet bij borstkanker. Als je vroeg signaleert, ben je er vroeg bij en slaat een behandeling beter aan. Dat is bij borstkanker zo, maar bij jonge kinderen met een trauma is dat niet anders.”
Wat merken jullie van de nasleep van covid?
“Wij zien jonge kinderen tot zeven jaar, maar ook bij hen zien we soms nog een achterstand in de taal-spraakontwikkeling. Ik denk dat dit ook voor een groot deel het gevolg is van de schermtijd die tijdens corona enorm is toegenomen. Dat effect zien we bij kinderen bijvoorbeeld als ze minder sociaal vaardig zijn. Dat ze niet goed weten hoe ze met een ander kind moeten spelen. Maar ouders zijn net zo erg, hoor. Kijk maar op straat. Negen van de tien ouders achter een kinderwagen loopt met oortjes in.”
Waarom is dat erg?
“Omdat je niet de aandacht hebt voor je kind. Als je naar je telefoon kijkt, verstart het gezicht. Het wordt uitdrukkingsloos. Kinderen raken daarvan in de war, want: ‘Net hadden we nog zo’n leuk contact, en nu ben je er ineens niet meer.’ En dat doen wij ouders dus de hele dag door. Kijk maar eens in de speeltuin. Die ouders zitten allemaal vastgeplakt aan hun telefoon.”
Wat doen jullie om de wachtlijsten tegen te gaan?
“We werken in Amsterdam beter samen, waardoor er dingen van de grond komen die er drie jaar geleden nog niet waren. We doen meer met groepsbehandelingen. En onze mensen komen op de reguliere kinderopvang en op scholen om trainingen te geven. Maar als je nieuwe dingen wil ontwikkelen, moet je ook voldoende mankracht hebben. Dus je moet er wel extra personeel voor inzetten, wat ingewikkeld is met het huidige personeelstekort in de zorg.”
En dan zie je dat er honderden kinderen thuis zitten met vaak ook radeloze ouders. Wat betekent dat voor die gezinnen?
“Wat veel mensen zich onvoldoende realiseren is dat je voor deze kinderen heel moeilijk een oppas kan vinden. Op een groep van zes kinderen zitten bij ons twee orthopedagogisch medewerkers en vaak nog een stagiair. En dan nóg hebben ze hun handen vol. Daar komt nog iets bij. We zien dat ouders vaak zelf ook nog problemen hebben. Als je net ontslagen bent, dan heb je geen ruimte in je hoofd om ook je kinderen nog aandacht te geven. Je moet voor hen eten kunnen kopen, dat is al stress genoeg. Dat komt dan nog boven op een kind dat veel aandacht vergt.”
Hoeveel procent van de gezinnen die hier komen, heeft sociaal-maatschappelijke problemen?
“We hebben het ooit geturfd en toen kwamen we op een derde tot de helft van de ouders. Het is echt niet zo dat we alleen maar multiprobleemgezinnen hebben, maar een groot deel heeft hulp nodig die wij bij ’t Kabouterhuis niet kunnen bieden. Problemen van de ouders hebben direct effect op de ontwikkeling van een kind. We hebben veel voorbeelden. Tijdens corona kregen we best vaak kinderen hier met van die kapot gewassen handjes door de desinfecterende zeep. Wij praten veel met de ouders, dus we zien het vrij snel als een ouder een dwangstoornis zoals smetvrees heeft. Kinderen kunnen bang worden om met vieze schoenen op de deurmat te staan. Ze vrezen iets verkeerd te doen, gaan op hun tenen lopen en draaien vast. Wij kunnen die ouders niet behandelen. Maar ze hebben wel hulp nodig. Maar ook in de ggz voor volwassenen zijn wachtlijsten.”
Kan de gemeente iets doen?
“Ik denk dat je hier harde politieke keuzes moet maken. Ik zou deze ouders voorrang geven op bijvoorbeeld ggz-zorg, op schuldsanering en eventueel een woning. Want als je ouders helpt, help je tegelijkertijd de kinderen. En kinderen kunnen niet wachten. Zij zijn in ontwikkeling, alles wat ze missen haal je niet meer in. Nu moet je extra in deze jonge gezinnen investeren, zodat de thuissituatie stabieler wordt, maar dat betekent ook dat deze kinderen over een paar jaar minder hulp nodig hebben. Het is preventief. En ja, het betekent ook dat iemand anders langer op de wachtlijst staat, maar ik vind dat je die pijnlijke keuze moet maken.”
Dit artikel verscheen in Het Parool van 12 mei 2025.
Copyright: Het Parool, beeldrecht: Nina Schollaardt
Over de auteur: Malika Sevil werkt 25 jaar voor Het Parool. Ze schreef veel over gezondheidszorg, ook deed ze verslag van de coronacrisis. Sinds 2022 schrijft ze over kansenongelijkheid, armoede en de kloof.
terug